Nu we bij Entree in samenwerking met Bier! Magazine een aantal weken bezig zijn met de ‘Lente van het Nederlandse Bier’, zien we hoeveel kleine brouwerijen in de problemen zijn geraakt door de horecasluiting. Veel kleine brouwerijen zijn soms wel voor meer dan 90% van hun omzet afhankelijk van de horeca. Vaak hebben ze – als nog jonge bedrijven -ook geen grote financiële reserves, waardoor nu problemen ontstaan. Ze openen hals over kop webshops en organiseren online proeverijen, een drive-through of iets anders. Petje af voor de creativiteit en het optimisme.
In de biersector werd al rekening gehouden met een sanering onder de kleine brouwerijen in 2020 en daar komt deze crisis als een mokerslag overheen. Hoe overleef je dit als kleine brouwerij? Wat voor sommige brouwerijen die hun ketels aan huurbrouwers ter beschikking stellen extra zuur is, is dat de huurbrouwer geen zware investeringen heeft gedaan en makkelijk een order kan annuleren, terwijl de ‘warme’ brouwer zelf wel met de financiële last van een investering zit. Ik ben zelf een groot voorstander van warme brouwers, dat wil zeggen brouwerijen met eigen ketels. Maar ik ben ook een voorstander van kwalitatief goed en lekker bier en soms komt dat van een huurbrouwer en stelt een brouwerij met eigen ketels teleur.
Vast staat dat brouwers met eigen ketels het nu moeilijker hebben door het hoge investeringsniveau. Huurbrouwers hebben vaak eigen ketels als ideaal, maar beginnen door bij anderen te brouwen. En juist daardoor moest ik de laatste tijd vaak denken aan de reizen die ik in de jaren ‘80 en ‘90 naar Frankenland in Beieren maakte. Niet alleen had je daar veel kleine dorpen met meerdere brouwerijen, je had er ook het fenomeen van het gemeenschappelijke brouwhuis. En ze bestaan nog steeds. Er is de Zoigl-traditie, een eeuwenoud fenomeen waarbij meerdere brouwers uit een dorp gebruikmaken van een gezamenlijk brouwhuis waar ze brouwen om vervolgens de bieren in hun eigen kelders te lageren. Of het nog exact zo gaat, weet ik niet. Maar de Zoigl-traditie is nog springlevend. Een soort historische collaboration brew, maar net even anders. Er is ook nog een stad (Spalt) met een gemeentelijk brouwhuis waarvan de 5000 inwoners eigenaar zijn. En in het stadje Sesslach houdt de gemeente het eeuwenoude ‘Kommun Brauhaus’ overeind.
Dat gemeenschappelijke brouwhuis in de Zoigl traditie (in slechts 5 dorpen in de Oberpfalz) triggerde me. Toen ik het idee voor deze column met Henri Reuchlin (StiBON) besprak, vertelde hij me dat bierambassadeur Rick Kempen onlangs in de Oberpfalz is geweest en in Bier! Magazine over de Zoigl-traditie gaat schrijven. Ik kijk er naar uit. (Mis dat artikel niet!)
Stel je voor: lokale of regionale (huur)brouwers investeren gezamenlijk in een brouwerij, brouwkennis, een kwaliteitslab, een verpakkingslijn, marketingkennis, webshop(s) en distributiebeleid. En een gezamenlijke taproom natuurlijk. Maar in een regionale opzet zou een eigen proeflokaal per brouwer ook een mooi idee zijn. En wat een mooie kansen biedt dat om met lokale of regionale horeca te gaan samenwerken! Is dit niet de essentie van alles waar de craftbierwereld voor staat? Samen kosten, kennis, risico's en successen delen. En de hele stad of regio verwennen met een variatie aan kwaliteitsbieren.
Ach, misschien ben ik een idealist. En er zijn vast talloze haken en ogen te bedenken. Maar toch: Utrechts Brouwhuis, Sallands Brouwhuis, Twents Brouwersgilde. En ga zo maar door. Ik zie het al helemaal voor me. Als brouwers zou je beter bestand zijn tegen een crisis als deze. Samen zou je wel overleven. Een toekomstdroom voor de Nederlandse brouwwereld? Ik ben benieuwd met welke verhalen en dagdromen Rick Kempen terugkwam uit Duitsland.